De dagpauwoog

De dagpauwoog, een overwinteraar

Terwijl we de eerste vorst al achter de rug hebben en onze vijver dichtgevroren is, zit ik een stukje te schrijven over een dagpauwoog (Aglais io). Het wordt zo wel duidelijk waarom. Met 28 soorten zit ik zowat op de helft van de dagvlindersoorten die je in Nederland kunt tegenkomen en de dagpauwoog is toch wel een van de mooiste dagvlinders van die 28. Het is een soort die je van maart tot oktober vrijwel overal kunt zien rondfladderen. Langer zelfs, want vorig weekend (27 november) zag ik er nog eentje in onze tuin, rustig rondfladderend en zich tegoed doend aan de laatste zonnestraaltjes. Op Facebook werd onlangs ook al de vraag gesteld door iemand die een dagpauwoog in zijn huis had gezien. Niks bijzonders hoor, de dagpauwoog is immers een overwinteraar. Aan het eind van het vliegseizoen zoekt hij een lekker warm en donker plekje op en klapt zijn tere vleugeltjes samen. Om vervolgens zijn thermostaatje helemaal omlaag te draaien en zich in een lange winterslaap onder te dompelen. In schuurtjes en op zolders kun je ze in deze periode wel tegenkomen. Als dan in het voorjaar de eerste warme zonnestralen zich weer aandienen komt de dagpauwoog tevoorschijn uit zijn winterholletje. Sommige durfallen zelfs als er nog sneeuw ligt, wat onder het voorjaarszonnetje spreekwoordelijk verdwijnt. Daarom zie je deze vlinder al heel vroeg in het seizoen, in de periode van maart tot en met mei zijn het veelal overwinteraars. De paartijd breekt vervolgens aan en de mannetjes gaan een territorium afbakenen en verdedigen. Niet zo fel als we soms bij vogels en zoogdieren zien, maar ze houden het goed in de gaten vanaf een mooi plekje in het zonnetje.

 

Van eitje via rups tot vlinder

Zodra er zich een vrouwtje aandient, wordt deze achtervolgd in de hoop tot paring over te gaan. Als dat eenmaal achter de rug is, gaat het vrouwtje aan de slag om eitjes te leggen, voornamelijk op de onderkant van brandnetelbladeren in groepjes van 50 tot een paar honderd stuks. In een gunstig jaar kan dit tot drie keer voorkomen en legt het vrouwtje per keer wel 800 tot 1000 eitjes. Na enkele weken, afhankelijk van de temperatuur, komen de zwarte rupsjes uit de eitjes gekropen en gaan meteen in de aanval op het blad van de brandnetel. Ze blijven wel bij elkaar en bouwen een nestje van spinsel. In de tussentijd worden ze steeds groter tot zo’n 4 centimeter en vervellen daarom een paar keer. Als ze te groot zijn om bij elkaar in het spinselnestje te blijven gaan ze hun eigen weg. Na een maandje gaan ze op zoek naar een rustig plekje om te verpoppen. Het popstadium duur maar een week en in die tijd voltrekt zich in de cocon een klein wondertje. Wat een week eerder nog een zwarte, stekelige rups was, kruipt dan als een prachtig gekleurde vlinder uit de cocon. Eerst nog wat verfomfaaid, maar nadat de vleugels volgepompt zijn en in het zonnetje uitgehard, vliegt een nieuwe dagpauwoog het leven tegemoet. Op zoek naar nectar, maar vooral ook een maatje om mee te paren. Hij of zij heeft daar wel even de tijd voor, want dagpauwogen kunnen best oud kunnen worden, voor vlinderse begrippen dan. Waar sommige soorten na enkele weken of soms slechts dagen doodgaan, kan een dagpauwoog wel tien maanden worden. Na juni is het de nieuwe generatie die zich laat zien. Deze zijn mooier dan de exemplaren van het voorjaar, want hun vleugels zijn nog helemaal intact en nog niet “afgevlogen”, zoals ze dat in vlindertermen noemen.

 

Letterlijk een prachtvlinder

De dagpauwoog heeft prachtige kleuren op zijn bovenvleugels, waarvan de ogen op alle vier de vleugels meteen in het oog springen. Daar heeft hij immers ook zijn naam door gekregen. Ook het Aglais uit zijn wetenschappelijke naam verwijst naar de pracht van deze vlinder: het is afgeleid van het Griekse aglaos, wat pracht betekent. Beter kun je het toch niet verzinnen. Met gesloten vleugels valt de vlinder echter minder op, de onderkant van de vleugels lijken net een verdord blad en heeft geenszins de bonte kleuren van de bovenzijde. De ogen op de vleugel dienen als afschrikmiddel tegen onder meer vogels. Als de vlinder zich aangevallen voelt, klapt hij meteen de vleugels open in de hoop dat het voldoende indruk maakt om de aanval af te slaan. Vaak ook tevergeefs, soms mikt de vogel juist op de “ogen” en raakt de tere vleugel van de vlinder beschadigd. Toch weten ze zich dan nog redelijk te handhaven. Je kunt dan ook vlinders tegenkomen met een stuk uit de vleugel. 

 

Algemeen vertegenwoordigd

Een van de belangrijkste waardplanten van de dagpauwoog is de grote brandnetel. (De waardplant is de plant waar de vlinder de eitjes op afzet. Die zijn minstens zo belangrijk of belangrijker dan de nectarplanten zoals het koninginnekruid (Eupatorium), vlinderstruik (Buddleja) en hortensia (Hydrangea), waar ze hun voedsel uit halen. Dus wil je veel vlinders in de tuin, zorg dan voor brandnetels in de tuin of in de buurt.) Omdat de brandnetel erg algemeen voorkomt, is het ook niet zo verwonderlijk dat je de vlinder in het hele land en in vrijwel elke biotoop kunt tegenkomen. Of het nu in het veld op het platteland, op een bouwplaats of in een stadstuin is, de dagpauwoog zie je overal. Zelfs hartje winter.

 

Wil je meer weten over de dagpauwoog? Kijk op de website van de Vlinderstichting.

 

 

Dit bericht heeft 2 reacties

  1. erik

    daar gaan we naar uitkijken.
    🙂

  2. Ann Mieke

    interessant stuk, heb weer dat bij geleerd

Geef een reactie