Als ik zeg koevinkje, waar denk je dan aan? Aan een zwartwitgekleurde koe in de wei? Een weidevogel? Of een variant op de slavink? Je denkt wellicht niet direct aan een vlinder. En toch is het een vlindersoort die luistert naar de wetenschappelijke naam Aphantopus hyperantus. Het is een echte zomersoort die vliegt van juni tot en met augustus, dus op dit moment is hij veelvuldig te zien. Vooral in het oosten en het zuiden van ons land en langs de kust is het een algemeen voorkomende soort. Op de afbeelding hieronder van de Vlinderstichting zie je heel duidelijk een band vanaf West-Friesland tot West-Brabant waar het koevinkje niet of nauwelijks gezien wordt. Deze kaartjes geven weliswaar de verspreiding aan tot en met 2014, maar op waarneming.nl zie je ook in de jaren erna een zelfde verspreiding. Dit is niet zo vreemd, aangezien het een soort die vooral op de zandgronden voorkomt.
Verspreiding koevinkje (Aphantopus hyperantus) – bron: Vlinderstichting
Zandoogjes
Het koevinkje hoort tot de onderfamilie van de zandoogjes en erebia’s (Satyrinae). In Nederland wordt deze onderfamilie onder meer vertegenwoordigd door het bont zandoogje (Pararge aegeria), het bruin zandoogje (Maniola jurtina) en het oranje zandoogje (Pyronia tithonus). De zandoogjes zijn over het algemeen nogal onopvallend gekleurd en hebben vaak een schutkleur. Ze zijn wel makkelijk te herkennen door de oogvlekken op de boven- of onderkant van de vleugels. Het koevinkje heeft op de onderkant van de achtervleugel vijf van die oogvlekken en op de onderkant van de voorvleugel drie. Meestal zijn die op de achtervleugel goed zichtbaar als de vlinder met gesloten vleugels zit. De oogvlekken op de achtervleugel staan niet allemaal op een rijtje, maar in twee groepjes die ten opzichte van elkaar verschoven zijn: een van drie en een van twee. De oogvlekken zijn zwart met een witte kern en om de vlek zit een gele ring.
Niet een echte tuinsoort
Het koevinkje zul je niet zo gauw tegenkomen in je tuin. Alhoewel we in onze tuin wel regelmatig een koevinkje zien. Maar dat komt vooral door onze directe omgeving. Want je ziet ze vooral in graslanden, in bermen langs bospaden en open plekken in het bos. Grasland en bospad genoeg in onze buurt. De mannetjes patrouilleren veelvuldig langs de bosranden en de paden en gaan maar zelden op een bloem zitten om van nectar te smullen. De vrouwtjes doen dit daarentegen wel, zij zitten vaak op onder meer koninginnenkruid (Eupatorium), akkerdistel (Cirsium arvense) en braam (Rubus). De waardplanten van het koevinkje zijn van een heel andere orde, namelijk vele grassoorten, zoals bijvoorbeeld gewone glanshaver oftewel Frans raaigras (Arrhenatherum elatius), zeggen zoals ruige zegge (Carex hirta) of boszegge (C. sylvatica), en struisrietsoorten waaronder helmgras (Ammophila arenaria).
Laat maar vallen
Na de paring gaat het vrouwtje op zoek naar deze waardplanten om haar eitjes af te zetten. Ze zoekt een plekje op waar deze planten groeien op een vochtige plaats, het liefst in wat hogere en ruige vegetaties. De meeste dag- en nachtvlinders zetten hun eitjes af op een blad of takje. Soms een per blad of zelfs plant, soms in groepjes. Het vrouwtje van het koevinkje houdt er een andere methode op na. Als ze op een grasspriet of blaadje geland is, loopt ze naar de rand van het blad en laat een eitje vallen, zo de vegetatie in. Dat doet ze ook verspreid over een groter gebied, dus niet allemaal netjes bij elkaar. Nadat de eitjes uitgekomen zijn, gaan de rupsjes op pad om te eten. Ze doen dat vooral ’s nachts en overdag verstoppen ze zich aan de voet van de waardplant. Het zijn geen snelle groeiers en ze overwinteren dan ook als rups, verborgen in een graspol. Als het zacht winterweer is eten ze gewoon door. Een echte winterrust kennen ze dus niet. Zodra het voorjaar aanbreekt gaan ze weer iedere nacht op pad om te eten. Door het jonge en voedselrijke gras groeien ze dan sneller. Na enkele malen vervellen gaan ze verpoppen en dat doen ze in een zijden spinsel aan de voet van de waardplant. Om in juni weer tevoorschijn te komen als een imago, een volwassen vlinder.
Vier pootjes?
Vlinders behoren tot de klasse van de insecten (Insecta) en een van de kenmerken van deze klasse is dat alle dieren die ertoe behoren drie paar poten hebben. Daarom horen onder meer de spinnen, hooiwagens en schorpioenen niet tot de insecten, maar tot een aparte klasse van de spinachtigen (Arachnida). Maar als je goed kijkt op de onderstaande foto’s lijkt het alsof het koevinkje maar vier pootjes heeft. En toch hebben ze zes paar poten. Alleen de voorpoten zijn niet volledig ontwikkeld en daardoor haast niet zichtbaar. Deze gedegenereerde voorpoten gebruiken ze dan ook niet om zich vast te houden, maar om hun kop en antennes mee schoon te maken. De wetenschappelijke geslachtsnaam Aphantopus duidt hier ook op. Aphantos betekent letterlijk ‘onzichtbaar gemaakt’ en pus komt van pous wat voet betekent. Dus onzichtbaar gemaakte voet of poot.
Nog meer vierpotige vlinders
De geslachtsnaam doet vermoeden dat dat verschijnsel alleen bij dit geslacht (met wereldwijd vijf vertegenwoordigers) voorkomt, maar dat is niet het geval. Het komt bij vrijwel alle leden van de familie van de Nymphalidae voor, waartoe ook het geslacht Aphantopus behoort. In Nederland noemen we de familie van de Nymphalidae de schoenlappers, parelmoervlinders en zandoogjes. Bekende leden die tot deze familie behoren zijn onder meer dagpauwoog (Aglais io), het landkaartje (Araschnia levana), atalanta (Vanessa atalanta) en de zilveren maan (Boloria selene). Kijk maar eens op de foto hiernaast van deze laatste soort. Je ziet echt maar vier pootjes.
Hele oude naam
En dan die Nederlandse naam koevinkje, waar zou die toch vandaan komen? De oorsprong van die naam gaat al vele eeuwen terug. Halverwege de achttiende eeuw was het al een wijdverbreide naam. In een eerder blogje haalde ik reeds de natuurvorser, tekenaar en uitgever Christiaan Sepp aan. In zijn “Beschouwing Der Wonderen Gods…” uit 1752 schrijft hij namelijk ‘Wat een wonderlyken Naam (…) door Iemand ingevoerd (…) die deze Vlinders, toen hy ze voor de eerste maal zag, misschien op een Weiland onder ’t Gezelschap der Koe-Beesten ontmoet.’ Er is dus wel een verband met de koe. Dat is niet zo verwonderlijk, want koevinkjes houden zich graag op in graslanden, in bermen en open plekken in een bos. En koeien zijn daar ook graag. Dus zag je koeien, dan zag je vaak ook koevinkjes. Maar waarom dan een vinkje? De herkomst daarvan is ook niet helemaal bekend, maar in oude lokale of regionale vlindernamen kwam vaak het woord vink voor. Twee daarvan zijn blijven hangen: het koevinkje en de rietvink (Euthrix potatoria), een nachtvlindersoort.
Bronnen en meer informatie:
- Vlinderstichting: meer informatie over het koevinkje
- Vlinderstichting over de naamgeving
- Wikipedia
- Pyrgus.de
- Wynhoff, I. – Veling, K. – Swaay, C. van – Vliegenthart, A. – De nieuwe veldgids Dagvlinders – KNNV Uitgeverij – Tweede herziene druk 2010
Leuk om je blog weer te lezen die deze keer over het koevinkje gaat. Deze vlinder heb ik alleen nog maar in het buitenland gespot. Deze zou toch hier in het zuiden voor moeten komen maar helaas dus voor mij. In de weides hier zie ik wel altijd veel oranjetipjes. (de grote weerschijnvlinder heb ik 1 x in de tuin gehad en 1 x in het bos gezien. Prachtig om het verschil te zien in kleur met en zonder de zon op de vleugels)
Dankjewel voor je blog en tot de volgende keer.
Groetjes Ellen
Graag gedaan weer Ellen. Zoals je bij het verspreidingsgebied kunt zien loopt er een band over ons land waar het koevinkje minder gesignaleerd wordt. Het zou dus goed kunnen dat je juist in dat gebied zit.
Dag Theo, Dit is wel een heel mooi stukje. Altijd weer fijn om je blog te lezen, maar deze blog is een heel mooie.
Dank je May! 🙂
Zandoogjes heb ik deze zomer veel gezien,maar koevinkjes nog niet een, mooie uitleg Theo.
Dank je Jo!
Weer genoten van je blogje over het Koevinkje, leer via jou blogjes veel over de gevleugelde diertjes.
Bedankt en tot het volgende blogje gr cojac.
Dank je en graag gedaan! Daar doe ik het ook voor.