Schreeuwen als een mager speenvarken

Goed verstopte vogels

Je hebt van die vogels die je vaker hoort dan dat je ze ziet. De roerdomp is daar een bekend voorbeeld van. In natuurgebieden als Tetjehorn of Westerpolder hoor je het gehoemp vanuit het rietveld vaak genoeg, maar deze goed gecamoufleerde reigersoort in beeld krijgen is een tweede. Soms zie je er eentje laag over het riet vliegen en als je heel goed kijkt zie je er een in de rietkraag zitten. Er is nog zo’n soort met een heel kenmerkend geluid, dat je – vooral bij het vallen van de avond – vanuit het riet kunt horen. Maar de producent krijg je maar zelden te zien. Het kostte me dan ook flink wat tijd om deze soort op de foto te zetten, maar het wachten werd uiteindelijk wel beloond.

 

Een mager speenvarken in het riet

Het klinkt als een mager speenvarken dat zich tussen het riet verstopt heeft. Een herhalend hoog gekrijs in de schemer doet je even schrikken. Dan verderop nog een, en nog een. Tijdens een excursie in Tetjehorn hebben we er op een avond zo wel minimaal 25 geteld. Het zijn waterrallen. Een kleine, schuwe vogel, verwant aan het waterhoen. Een echte moerasvogel, beetje geheimzinnig zelfs doordat hij zich zelden laat zien, stiekem misschien zelfs. Behoedzaam kruipt hij langs de rietkragen en als hij zich opgemerkt voelt verdwijnt hij snel tussen het riet. Zijn lange tenen zorgen er voor dat hij zelfs over drijvende waterplanten kan lopen. 

 

Felrode snavel en ogen

De waterral heeft een mooie kastanjebruine rug met zwarte strepen en zijn onderkant is donker blauwgrijs, een beetje staalblauw. De onderkant van zijn staart is wit, vergelijkbaar met het waterhoen. Vooral jonge waterrallen worden ook wel eens verward met jonge waterhoenders. Een verschil is onder andere dat een waterral niet gauw zal zwemmen, terwijl een waterhoen dit overwegend wel doet. De felrode lange dunne snavel van de ral valt meteen op, evenals zijn felle rode ogen. Met de snavel vangt hij van alles, wat er voor zijn snavel komt eet hij op: kikkers, slakken, insecten, visjes, larven, maar ook plantenscheuten en -wortels. En zelfs voor een kuikentje of aas draait hij zijn kop niet weg. Een echte omnivoor dus. 

 

Overwinteraar

De waterral is een standvogel, wat wil zeggen dat hij het hele jaar door te zien is en ook in de winter in Nederland blijft. Niet allemaal overigens, want er zijn ook rallen die het toch te koud vinden en gaan overwinteren in Zuid-Europa en Noord-Afrika. De Nederlandse populatie wordt dan vaak aangevuld met soortgenoten uit Oost-Europa. De rallen uit Scandinavië zoeken hun heil in de winter meestal in Groot-Brittanië en Ierland. In dat jaargetijde heb je soms wat vaker kans om hem te zien, als hij over het ijs loopt, op zoek naar voedsel. Meestal wel in de buurt van de rietkraag, zodat hij snel weer in dekking kan gaan als hij onraad ruikt of ziet. Soms, als hij erg veel trek heeft, gaat hij op zoek naar een plek waar nog geen ijs op het water ligt om daar te gaan foerageren. 

 

Schaarse broedvogel

De populatie aan waterrallen was tot circa 1990 aan het afnemen, maar daarna is er sprake van een lichte, maar consequente toename. De laatste jaren is het aantal redelijk stabiel, zo’n 3500 broedparen. Wat het nog niet haalt bij de aantallen die tot halverwege de twintigste eeuw in ons land voorkwamen. Maar het tij is gelukkig tijdig gekeerd, al is het nog steeds een schaarse broedvogel. De vogel doet zijn best om van dit imago af te komen en vanaf de tweede helft van maart worden er een tot twee legsels gemaakt. Meestal tussen de zes en elf eieren, al komen grotere legsels ook voor. Het nest maakt hij, hoe kan het ook anders, in de rietkraag. Na drie weken broeden komen de jongen uit. Het zijn zogenaamde nestvlieders, wat inhoudt dat ze al snel op eigen poten kunnen staan. De ouders voeden de kroost nog wel en na zes tot acht weken zijn ze volledig onafhankelijk. 

 

Sputteraar die aan het water leeft

De wetenschappelijke naam van de waterral laat weinig te raden over: Rallus aquaticus. Dat laat zich bijna meteen vertalen naar waterral. Vooral aquaticus geeft de binding met water aan, maar vreemd genoeg is dit de enige Europese vogelsoort die aquaticus in zijn wetenschappelijke naam heeft. In de loop der eeuwen zijn er wel meerdere soorten geweest met deze soortnaam, maar om diverse redenen zijn die namen allemaal gewijzigd. Rallus en ral zijn een klanknabootsing, een onomatopee (vind ik altijd een leuk woord overigens). Het schelle schreeuwen van de vogel klinkt dan als rááááááál, beetje het krassen van een kraai maar dan hoger. En tja, waar dan het sputterige vandaan komt, ik weet het niet. Voor sommige uitleggen moet je nu een hele ruime fantasie hebben. Feit is in ieder geval dat Linneaus de soortnaam rallus aquaticus vermeldde, maar dat heeft hij niet zelf bedacht. Ja, ook wetenschappers gebruiken soms het credo: beter goed gejat dan slecht verzonnen. De eerste melding van deze wetenschappelijke soortnaam dateert al van halverwege de zestiende eeuw, dus zo lang geleden is deze vogel al in de boeken beschreven.

 

Mocht je dus een keer een avondwandeling door een moerasgebied maken en je hoort een mager speenvarken roepen, dan weet je nu dat het hoogstwaarschijnlijk een waterral is.

 

 

 

 

Bronnen :

 

 

Dit bericht heeft 2 reacties

  1. Ann Mieke

    leuk stuk broer zal er eens opletten of ik ze zie onderweg

Geef een reactie